Taal, macht en identiteitspolitiek: een kritische blik op Gijs van Oe-
nen’s Culturele veldslagen
Karen Vintges
Krisis 2023, 43 (1): 180-185.
Review of Gijs van Oenen (2022) Culturele veldslagen: Filosofie van de
culture wars. Amsterdam: Boom
Keywords
Power, Discourse, Identity politics, Queer, Woke
DOI
https://doi.org/10.21827/krisis.43.1.40981
Licence
This work is licensed under a Creative Commons Attribution 4.0 International License (CC
BY 4.0). © 2023 The author(s).
Krisis 2023, 43 (1)
180
Taal, macht en identiteitspolitiek: een kritische blik op Gijs van Oe-
nen’s Culturele veldslagen
Karen Vintges
Emancipatie is goed, identiteitspolitiek is fout, zo luidt de strekking van Culturele veldslagen:
Filosofie van de culture wars, het recente boek van politiek filosoof Gijs van Oenen. Kritiek
op identiteitspolitiek vooral die in de wokevorm is vandaag de dag niks bijzonders. Ook
de analyse van Van Oenen dat er net zo goed een identiteitspolitiek van rechts als van links
bestaat is niet nieuw, evenmin als zijn oplossingnamelijk liberalisme en de rechtsstaat.
Beide treffen we bijvoorbeeld aan bij Anthony Appiah’s The Lies That Bind: Rethinking Iden-
tity (2019). Nieuw is wel dat Van Oenen die zich afficheert als links intellectueel hierbij
etiketten gebruikt die momenteel gangbaar zijn in de hoek van alt-right. De termen cultuur-
marxismeen culture wars” – zie de titel van zijn boek worden door Van Oenen gepresen-
teerd als neutraal, maar het is de vraag wat hij daarmee binnenhaalt.
Culturele veldslagen, aldus Van Oenen, die zich in zijn boek beperkt tot de westerse wereld,
gaan over culturele waardering en erkenningen voeren onder andere strijd rondom kwesties
als seksualiteit, gender, (post)kolonialisme en milieu(8). Voorbeelden zijn de MeToo- en
Black Lives Matter-bewegingen, de opkomst van lhbtqi+, en de bestorming van het Capitool
door aanhangers van Donald Trump op 6 januari 2021. In de Verenigde Staten komen de zo-
genoemde culture wars nu in de buurt van wat je een heuse burgeroorlog zou kunnen noemen,
ook rondom de wapenwetten en het recht op abortus, aldus Van Oenen. In zijn boek traceert
hij de brandstof voor deze culture wars voornamelijk terug tot de jaren zestig. Met de opstan-
den in die tijd tegen het traditionele gezag doen zich krachten van emancipatie en democrati-
sering voelen. Groepen die dan nog steeds als afwijkend worden gezien, en negatief worden
gestigmatiseerd, beginnen rond eind jaren tachtig zich negatieve etiketten toe te eigenen als
teken van zelfbewustzijn en assertiviteit”. Van negatief stigma worden deze labels omgevormd
tot een positieve identiteit diepersonen of groepen aan zichzelf toekennen(25). Die identi-
teit wordt verbonden met bepaalde politieke stellingnames en als wapen in de politieke strijd
ingezet. Taalgebruik speelt daarbij een cruciale rol (vergelijk bijvoorbeeld het bezigen van het
persoonlijk voornaamwoord henin plaats van zijof hij, voor wie zich identificeert als
non-binair).
Krisis 2023, 43 (1)
181
Naast de in de jaren negentig ontstane linkse identiteitspolitiek, van vrouwen, mensen van
kleur, lhbtqi+’ers, immigranten, vluchtelingen enzovoorts(250) zien we vandaag ook identi-
teitsclaims en de ontwikkeling van een eigen vocabulaire ontstaan bij rechts, aldus Van Oenen.
Er zijn daarmee volgens hem in feite drie kampen ontstaan in de culture wars, namelijk het
linkse, het rechtse én het liberale kamp, waarbij de laatste neutraliteit claimt en elke waarde-
keuze ziet als een private aangelegenheid. Van Oenens aanname dat de opkomst van linkse
identiteitspolitiek wortelt in de jaren zestig, met hun golf van emancipatoire bewegingen
zoals de burgerrechtenbeweging, feminisme, verzet tegen de oorlog in Vietnam lijkt passend.
Maar dan volgt een heel betoog over de opkomst van Theoriedie de aanjager zou zijn ge-
weest van identiteitspolitieke bewegingen. Theorie” is hier een noemer voor postmodern de-
constructivisme, die Van Oenen ontleent aan het boek Cynical Theories (2020) van Helen
Pluckrose en James Lindsay. Waar deze auteurs het postmodernisme als pretentieuze onzin
wegzetten, houdt Van Oenen vast aan de bevrijdende werking van dit oorspronkelijk Franse
denken van Derrida, Lyotard, Foucault dat ontregelt, gangbare beperkingen van taal en
discipline doorbreekt en laat zien hoe taal en kennis altijd verweven zijn met macht. De uit-
barstingvan Theorie”, is volgens Van Oenen een onomkeerbare “gebeurtenis, met als start-
punt de lezing van Derrida in oktober 1966 aan Johns Hopkins University in de VS. Theorie
zou een krachtige emancipatoire impulshebben gegeven, die echter effectief is ingekapseld
vanaf midden jaren zeventig door neoliberale krachten. Maar de hedendaagse culture wars
zouden niet bestaan zonder Theorie, aldus Van Oenen (52). Door het optreden van dit Event
krijgen de culture wars in de jaren zestig en zeventig een radicale en ontregelende wending
vanuit een heroriëntatie op de constellatie van taal, seksualiteit, waanzin en macht (80).
Op haar beurt heeft Theorie weer alles te maken met haar voorloper, het cultuurmarxisme,
aldus Van Oenen. Waar de term cultuurmarxismevoor rechtse auteurs zoals Jordan Peter-
son en in Nederland Paul Cliteur staat voor de doelbewuste strategie van intellectuelen om
de cultuur te infiltreren met gevaarlijke ideeën uit de hoek van hedendaagse identiteitspolitiek,
staat cultuurmarxisme voor Van Oenen voor een stroming van het marxisme die sinds de
jaren twintig en dertig cultuur serieus begon te nemen. Maar net als rechts-populisten legt ook
hij een link met de huidige identiteitspolitiek. Door marxisten, zoals Antonio Gramsci werd
cultuur in de vorm van media, wetenschap, kunst, seksualiteit en gezin aangewezen als
politiek strijdtoneel, omdat de heersende subjectiviteitsvormen van de onderdrukkende
Krisis 2023, 43 (1)
182
maatschappelijke orde zich daar zouden reproduceren. Het cultuurmarxisme is zodoende on-
derdeel van een strijd om identiteit(57). De samenhang met Theorieis volgens Van Oenen
daarmee duidelijk: de postmodernen namen in de jaren zestig van het cultuurmarxismede
idee van een strijd om de culturele hegemonie over en radicaliseerden die verder. Een belang-
rijk onderscheid, namelijk dat voor marxisten culturele hegemonie een middel is tot omver-
werping van de staat en het kapitalisme, terwijl het identiteitspolitieke bewegingen gaat om
een strijd om erkenning van meerdere identiteiten, wordt door Van Oenen hier vreemd genoeg
buiten beschouwing gelaten.
Ook de term culture warsdie teruggaat tot Gramsci wordt vandaag de dag door rechts
ingezet om de urgentie van haar agenda aan te geven: er zou een apocalyptische strijd gaande
zijn, met als inzet het voortbestaan van de beschaving. De noodzaak van een cultuuroorlog”
tegen identiteitspolitiek, woke en cultuurmarxisme is zelfs tot kernstuk geworden van
rechtse bewegingen en partijen, die elkaar over de hele wereld daarop vinden. Maar voor Van
Oenen is de term culture warsgewoon een aanduiding van de strijd tussen linke enrechtse
identiteitspolitiek, waaronder hij ook de indirecte intellectuele vormen daarvan verstaat.
In opeenvolgende hoofdstukken bespreekt hij in dit verband denkers uit de hoek van het exis-
tentialisme, de kritische theorie, de dekolonisatie en burgerrechtenbeweging en de vrouwen-
beweging, en niet te vergeten de Theorie-auteurs Derrida, Foucault, Lyotard, en Deleuze,
maar ook rechtse denkers zoals Rand, Aron, en Hayek komen aan bod. Ook bredere ideolo-
gische stromingen worden behandeld in de hoofdstukken 4, 5 en 6, zoals het seventies-gevoel
van de tegencultuur en het daaruit ontwaken in de jaren tachtig. Deze hoofdstukken geven het
boek het karakter van een algemener soort intellectual history en zijn zeker interessant voor
wie geïnteresseerd is in de bredere tijdgeest van die jaren.
Maar met de hoofdstukken 7 en 8 zijn we dan weer terug bij Van Oenens focus: de identi-
teitspolitiek die zich vanaf de jaren negentig ontwikkelde, in het bijzonder rond kwesties van
feminisme en seksualiteit, die in de woorden van Van Oenen de kern [vormen] van mijn
analyse van de culturele veldslagen, in het bijzonder in verband met identiteit en identiteits-
politiek(186). In deze context komt het werk Justice and the Politics of Difference (1990)
van de feministische politiek filosofe Iris Marion Young ter sprake, en ook het feministisch
manifest van de Combahee River Collective (1977). Beide teksten worden doorgaans gezien
Krisis 2023, 43 (1)
183
als de eerste programmatische verwoordingen van identiteitspolitiek, maar volgens Van Oenen
bevatten zij alleen een kritiek op de ongelijke behandeling van minderheden dat terwijl
Young’s beroemde slothoofdstuk City Lifetoch een affirmatie van verschillen propageert.
Ook het queerdenken is in feite geen identiteitspolitiek volgens Van Oenen, omdat elke etiket-
tering van identiteiten van de hand wordt gewezen. Butler, die geldt als de theoreticus van de
queerbeweging, opende, in de geest van Foucault, de aanval op elke vorm van categorisering
van seksuele identiteit en propageerde om die vloeibaar en meervoudig te houden, oftewel
queer. Maar het gaat hier om een wat sneue beweging volgens Van Oenen: omdat queer tegen
elke normativiteit is, kan ze niet strijden voor bepaalde vormen van sociale rechtvaardigheid
queer kan zelf nooit tot norm worden. Ook haar strijd tegen de heteronormativiteit is ver-
geefs, want voor de voortplanting zijn immers hetero contacten nodig aldus Van Oenen, die
hier een merkwaardige sprong maakt van isnaar ought”. Echt foute identiteitspolitiek in
de ogen van Van Oenen kenmerkt zich met name door de in de jaren negentig ontstane -
verbinding van identiteitsclaims met politieke correctheid, zoals we die ook zien in het pro-
grammavan het multiculturalisme.
Tot slot gaat Van Oenen nader in op rechtse identiteitspolitiek, waaronder hij de bestorming
van het Capitool op 6 januari 2021 vat, en algemener de ideeën van trumpianen dat Amerika
moet worden terugveroverd op wat de christelijke Bijbel, het witte gezin, de gewone hardwer-
kende man volgens hen bedreigt (222). De linkse en rechtse posities in de culturele veldslagen
kennen volgens Van Oenen een hoge mate van symmetrie. Beide eisen erkenning van hun
identiteit en beide partijen in de culturele veldslagen zijn wars van liberalisme en van burger-
lijkheid(245). Dit geldt al helemaal voor de wokebeweging, een voortzettting van de poli-
tieke correctheid en identiteitspolitiek met andere middelen (247). Woke, letterlijk waak-
zaamheid, kenmerkt zich door het aanklagen van onrecht en onderdrukking gepaard aan de
eis, aldus Van Oenen, dat de geprivilegieerden zich voorlopig gedeisd houden: de bevoorrechte
witte cis-man moet nederig zijn en schuld bekennen. Sanctie bij uitstek van de woke commu-
nity is het cancellen, de hedendaage vorm van ex-communicatie, oftewel “de fatwa van de
westerse wereld(251). Woke stelt zich op als keurmeester, waarmee het een hedendaagse
incarnatie is van de partijlijn, de uitoefening van informele en aan iedere controle onttrokken
politieke conformiteitsdwang (254). De filosofie van woke ontkent anders dan het
Krisis 2023, 43 (1)
184
liberalisme de principes van tolerantie en laat geen ruimte voor tragiek en ambiguïteit. Een
verdere polarisering van de cultuur is volgens Van Oenen daarmee onvermijdelijk.
Maar doet Van Oenen met zijn betoog daar niet zelf een schepje bovenop? Om te beginnen is
het spreken van linkse én rechtse identiteitspolitiek misleidend. Waar identiteitspolitiek strijdt
om de erkenning van gemarginaliseerde groepen en voor een emancipatie van minderheden,
zoals Van Oenen zelf ook stelt, staat wat hij rechtse identiteitspolitiek noemt voor een heden-
daagse conservatieve beweging die wil behouden wat gangbaar was Bijbel, gezin en de do-
minante rol van de man. Ook de inzet van cultuurmarxisme en postmodern deconstructi-
visme (of zoals hij wil: Theorie) is totaal verschillend. Van Oenens koppeling van beide,
die ook in alt-rightkringen gebruikelijk is, is daarmee op zijn zachtst gezegd merkwaardig.
Cultuurmarxismeen culture wars en dit geldt ook voor de term wokezijn vandaag
de dag weaponized begrippen, bedoeld voor het aanwakkeren van conflict, om niet te zeggen
oorlogshitsing, en ze zijn ook als zodanig in het Nederlandse taalgebied geïntroduceerd door
Cliteur c.s. in de bundel Cultuurmarxisme, er waart een spook door het Westen (2018). Het
gaat de auteurs vooral om het gevaarvan hedendaagse identiteitspolitiek. Om vijandschap
aan te wakkeren en een samenzwering te suggereren wordt het begrip cultuurmarxismege-
lanceerd, om zo mee te liften op de alom aanwezige afkeer van marxisme en socialisme. Maar
het gaat hier om een koppeling die (alle soorten) marxisten een gruwel is. Voor hen staat linkse
identiteitspolitiek haaks op het marxistische uitgangspunt dat een collectief front tegen het
kapitalistische blok beslissend is. Marx dus in plaats van Nietzsche een filosoof die Van
Oenen gevoegelijk weglaat als bron van Theorie.
Wel komt het werk van Foucault herhaaldelijk aan bod bij Van Oenen. Meestal gaat het daarbij
om het vroege en middenwerk, over waanzin en seks, waarin Foucault opponeert tegen classi-
ficaties en een vrij woekeren van seksuele energieën bepleit. Over Foucaults latere werk lezen
we jammer genoeg weinig, want daarin komt juist een zinnig perspectief naar voren op de door
Van Oenen zo verfoeide identiteitspolitiek. Foucault schreef meerdere werken over seksuali-
teit, waarin seks meer naar de zijlijn verdween en waarin identiteit juist naar voren wordt ge-
schoven, in de zin van een ethische zelfvormgeving ethos in de context van een collectief:
religieuze groeperingen, filosofische scholen of sociale bewegingen. Het ethos is nadrukkelijk
collectief gesitueerd bij Foucault en houdt tegelijkertijd een voortdurende stilering en con-
structie in, in plaats van een essentie. Van Oenen miskent deze pointe volledig.
Krisis 2023, 43 (1)
185
Maar vooral slaat hij de plank mis waar hij het werk van Foucault op één lijn stelt met dat van
de radicale conservatief Schmitt. Diens these dat het politieke draait om het vriend-vijandon-
derscheid, legt alle nadruk op strijd en oorlog, en ook voor Foucault zou gelden dat burgeroor-
log de kern der dingen is. Maar Foucault duidt met die term op het feit dat er onder de opper-
vlakte altijd een strijd gaande is tussen met elkaar concurrerende opvattingen en wereldbeel-
den. Het gaat hem geenszins om een schmittiaanse affirmatie van de noodzaak daarvan, zoals
Van Oenen hem toedicht waar hij stelt dat Foucault een militante positie inneemt in de culture
wars (39). Met zijn repertoire van culture warsen burgeroorlog accentueert Van Oenen
een oorlogszuchtig verhaal, en dit terwijl hij er steeds op wijst hoe taal in feite machtswerkin-
gen heeft. Het hanteren van deze termen draagt alleen maar bij tot de rechts populistische
gedachte dat zich momenteel iets ernstigs voltrekt, vaak in apocalyptische termen geduid zoals
we dat zien bij de Canadese psycholoog Jordan Peterson, die meent dat de beschaving op het
spel staat met de toelating van gender nonsens als lhbtqi+- en non-binariteit. Waarom niet in
plaats van oorlog en strijd het perspectief van een machtsdynamiek en machtsevenwicht han-
teren zoals we die juist aantreffen bij Foucault? En zitten we niet precies in de aanloop daartoe,
nu gemarginaliseerde groepen duidelijk van zich doen spreken?
Dankwoord
Met dank aan Cris van der Hoek en Liesbeth Schoonheim.
Biografie
Karen Vintges is Associate Researcher at the Amsterdam Institute for Humanities Research of the University
of Amsterdam. She published among others Philosophy as Passion. The Thinking of Simone de Beauvoir (Indiana
University Press, 1996 / originally in Dutch, 1992); Feminism and the Final Foucault, ed. by D. Taylor & K.
Vintges (Illinois University Press, 2004), A New Dawn for the Second Sex (Amsterdam University Press 2017).