
187
Pier Paolo Pasolini, zo legt Didi-Huberman uit, is Dante al vroeg opnieuw gaan lezen: niet met
oog op de overweldigende geometrie van de compositie, maar juist aan de hand van Dantes
genie voor dit pastorale element: het sporadische licht, de rijkheid aan dialecten. En aan de
hand van het onverwacht troostende beeld van de vuurvliegjes uit Dantes Hel, leert Pasolini
de politieke werkelijkheid van zijn tijd beter begrijpen. Inderdaad, Pasolini keert de symboliek
van het licht om, omdat juist de wereld van Mussolini een totaal licht claimde, terwijl het
sporadische licht het verzet daartegen levend hield. Het is tegen de achtergrond van het fascis-
tische Italië dat Pasolini het totale licht van zijn geïndustrialiseerde spektakelsamenleving be-
kritiseert. Pasolini, zo volgt Didi-Huberman hem in die ontwikkeling, zal hierin een steeds
sterker pessimistische positie innemen, totdat de vuurvliegjes uiteindelijk slechts nog verwij-
zen naar hun eigen verdwijnen.
Dus zoals bij Sebald en Ter Braak het vliegend nachtgedierte symbool lijkt te gaan staan, in
een melancholische geste, voor hun eigen verlies, zo ook is de teneur bij Pasolini, die een
wijsgerige echo krijgt in het denken van de Italiaanse filosoof Giorgio Agamben die in Infanzia
e storia (1978) de vernietiging van de ervaring poneerde. Didi-Huberman toont zich een be-
kwame lezer van Agambens werk, als hij de dynamiek van de apocalyptische horizon met het
hoopvolle beeld uitlegt, in relatie tot relevante passages bij Adorno en Heidegger. De voor-
naamste bijdrage van Didi-Huberman bestaat in het omkeren van de melancholische geste, die
we terugvinden in de titel van dit werk: “Het Voortleven van de Vuurvliegjes”.
Nu is de vraag naar de basis voor de hoop bij Agamben een zeer ingewikkelde, waar ik hier
niet diep op in kan gaan. Het zal moeten volstaan dat bij Agamben, in tegenstelling tot Didi-
Huberman en ook Adorno, een sterker begrip van het messiaanse werkzaam is; Agamben
maakt dit onderscheid zelf in zijn boek over Paulus, Il tempo che resta, à propos Adorno’s
Negative Dialektik: “Het feit dat de filosofie te kort schoot op het moment van haar voltooiing,
verplicht haar tot een eindeloos overpeinzen van de schijn van verlossing. Esthetische schoon-
heid is de reprimande, zogezegd, voor de filosofie die haar moment heeft gemist” (Agamben
2005, 37). Inderdaad lijkt het alsof voor deze esthetisch fijnbesnaarde denkers, met het con-
servatisme van de curator, het Voortleven buiten discussie is komen te staan. Dit, met het feit
dat Didi-Huberman in 2009 nog geen toegang had tot L’uso dei corpi (2014), zou althans kun-
nen verklaren waarom Didi-Huberman niet volledig recht weet te doen aan de manier waarop
uit Agambens werk wel degelijk een hoopvolle, maar moeilijke, boodschap spreekt.