Theorie van het kleine licht
Arthur Willemse
Krisis 2023, 43 (1): 186-189.
Review of Georges Didi-Huberman (2022) Het Voortleven van de Vuur-
vliegjes. Vertaling: Ineke van der Burg. Amsterdam: Octavo Publicaties.
Keywords
Didi-Huberman
DOI
https://doi.org/10.21827/krisis.43.1.40324
Licence
This work is licensed under a Creative Commons Attribution 4.0 International License (CC
BY 4.0). © 2023 The author(s).
Krisis 2023, 43 (1)
186
Theorie van het kleine licht
Arthur Willemse
In de recente Europese literatuurgeschiedenis is een opmerkelijke rol weggelegd voor een
veelheid aan klein, vliegend nachtgedierte. In W.G. Sebalds befaamde roman Austerlitz (2001)
wordt een adembenemende scène opgetekend, waarin de hoofdpersoon samen met zijn jeugd-
vriend Gerald Fitzpatrick en diens oudoom Alphonso op een nachtelijke mottenexpeditie gaat.
Levensvormen, het mooie, beweeglijke boek van Lex ter Braak uit 2021, neemt het verhaal op
van Anna Merstein, die met haar vader ook ’s nachts de leefwereld van de vleermuizen
opzoekt. In beide boeken zijn dit momenten en beelden waaraan de betreffende personages
met grote affectie terugdenken, momenten die niet meer terug te halen zijn, maar nog steeds
iets van hun troostende kracht behouden. Het mysterieuze, vliegende nachtdier lijkt op een
belangrijke manier symbool te staan voor intimiteit, bescherming, troost, en, wellicht, ook
hoop, maar telkens op een manier die de hartverscheurende kwetsbaarheid van deze ervaring
benadrukt en elke hoop op herhaling in de toekomst tenietdoet. Wat voor beide schrijvers res-
teert, is het beeld dat kennelijk in heel eigen verhouding tot de hoop bestaat. Over dit vraag-
stuk, de vraag naar de basis van de hoop in relatie tot het beeld, gaat Georges Didi-Hubermans
essay Het Voortleven van de Vuurvliegjes.
Georges Didi-Huberman, filosofiedocent aan de Parijse École des hautes études en sciences
sociales, is auteur van meer dan vijftig boeken die veelal handelen over filosofie, kunst en
psychoanalyse. In zijn werk leunt hij op het denken van Walter Benjamin, Giorgio Agamben,
en de kunsthistoricus Aby Warburg, die overigens stuk voor stuk belangrijke referenties zijn
voor Ter Braak (vooral Warburg, die in de literatuur ook in verband wordt gebracht met Se-
bald). In de Vuurvliegjesstaat echter de betekenis van Dantes Goddelijke Komedie voor de
esthetische ontwikkeling van de Italiaanse cineast Pier Paolo Pasolini centraal. Bij Dante vin-
den we de vuurvliegjes het sporadische licht in Canto 26: de achtste ring van de Hel, waar
onbetrouwbare politici zachtjes branden. Didi-Huberman toont echter al meteen hoe pastoraal
Dantes beeld eigenlijk is: Dante aanschouwt de vlammen in deze Hel als een boer die op een
zomeravond de vuurvliegjes in de dalen aanschouwt. Dit in tegenstelling tot het volledige licht
van de Hemel.
Krisis 2023, 43 (1)
187
Pier Paolo Pasolini, zo legt Didi-Huberman uit, is Dante al vroeg opnieuw gaan lezen: niet met
oog op de overweldigende geometrie van de compositie, maar juist aan de hand van Dantes
genie voor dit pastorale element: het sporadische licht, de rijkheid aan dialecten. En aan de
hand van het onverwacht troostende beeld van de vuurvliegjes uit Dantes Hel, leert Pasolini
de politieke werkelijkheid van zijn tijd beter begrijpen. Inderdaad, Pasolini keert de symboliek
van het licht om, omdat juist de wereld van Mussolini een totaal licht claimde, terwijl het
sporadische licht het verzet daartegen levend hield. Het is tegen de achtergrond van het fascis-
tische Italië dat Pasolini het totale licht van zijn geïndustrialiseerde spektakelsamenleving be-
kritiseert. Pasolini, zo volgt Didi-Huberman hem in die ontwikkeling, zal hierin een steeds
sterker pessimistische positie innemen, totdat de vuurvliegjes uiteindelijk slechts nog verwij-
zen naar hun eigen verdwijnen.
Dus zoals bij Sebald en Ter Braak het vliegend nachtgedierte symbool lijkt te gaan staan, in
een melancholische geste, voor hun eigen verlies, zo ook is de teneur bij Pasolini, die een
wijsgerige echo krijgt in het denken van de Italiaanse filosoof Giorgio Agamben die in Infanzia
e storia (1978) de vernietiging van de ervaring poneerde. Didi-Huberman toont zich een be-
kwame lezer van Agambens werk, als hij de dynamiek van de apocalyptische horizon met het
hoopvolle beeld uitlegt, in relatie tot relevante passages bij Adorno en Heidegger. De voor-
naamste bijdrage van Didi-Huberman bestaat in het omkeren van de melancholische geste, die
we terugvinden in de titel van dit werk: Het Voortleven van de Vuurvliegjes.
Nu is de vraag naar de basis voor de hoop bij Agamben een zeer ingewikkelde, waar ik hier
niet diep op in kan gaan. Het zal moeten volstaan dat bij Agamben, in tegenstelling tot Didi-
Huberman en ook Adorno, een sterker begrip van het messiaanse werkzaam is; Agamben
maakt dit onderscheid zelf in zijn boek over Paulus, Il tempo che resta, à propos Adorno’s
Negative Dialektik: “Het feit dat de filosofie te kort schoot op het moment van haar voltooiing,
verplicht haar tot een eindeloos overpeinzen van de schijn van verlossing. Esthetische schoon-
heid is de reprimande, zogezegd, voor de filosofie die haar moment heeft gemist” (Agamben
2005, 37). Inderdaad lijkt het alsof voor deze esthetisch fijnbesnaarde denkers, met het con-
servatisme van de curator, het Voortleven buiten discussie is komen te staan. Dit, met het feit
dat Didi-Huberman in 2009 nog geen toegang had tot L’uso dei corpi (2014), zou althans kun-
nen verklaren waarom Didi-Huberman niet volledig recht weet te doen aan de manier waarop
uit Agambens werk wel degelijk een hoopvolle, maar moeilijke, boodschap spreekt.
Krisis 2023, 43 (1)
188
De omkering van de dynamiek tussen de apocalyptische horizon en het hoopvolle beeld ge-
beurt voornamelijk door middel van Didi-Huberman is ook kunsthistoricus een fenomeno-
logie van het beeld (ook een categorie die Agamben in Il tempo che resta heeft opgenomen,
als typos en, met Benjamin, als Bild):
[I]n de marges, dat wil zeggen in een oneindig uitgestrekter gebied, zoeken talloze
volken een weg; over hen weten we te weinig, en andere informatie is daarom steeds
noodzakelijker. Als deze vuurvliegjesvolken zich terugtrekken in de nacht, zoeken ze
zo goed als ze kunnen hun bewegingsvrijheid, ontvluchten ze de schijnwerpers van de
‘heerschappij’, doen ze al het mogelijke om hun verlangens tot uitdrukking te brengen,
hun eigen lichtvonkjes uit te zenden en tot anderen te richten. Ik denk ineens weer aan
een paar wazige beelden […] die in de film Border (2002) van Laura Waddington op-
doemen, midden in de nacht in het kamp van Sangatte (Didi-Huberman 2022, 125).
Anders dan slechts te verwijzen naar hun eigen verdwijnen, betoogt Didi-Huberman ver-
wijzend naar Hannah Arendt , kunnen de vuurvliegjes een ‘diagonale kracht’ opeisen. Dat
wil zeggen: ze bezitten een vermogen om, tegen de achtergrond van de vernietiging van de
ervaring (de these van Infanzia e storia), telkens weer een vorm van protest of verzet te pone-
ren. De beelddrager of het vuurvliegje is niet uitgewist, met geweld vernietigd, maar moet
begrepen worden als altijd en alreeds stervende en dus als voortlevend. Hun kwetsbaarheid
is óók hun beweeglijkheid, waarin zich een natuurlijke bondgenootschap met het denken of de
filosofie toont. Hier steekt opnieuw de polemiek met Agamben de kop op. Waar Agambens
benjaminiaanse Bild in het teken staat van haar historische interpretatie “elk werk, elke tekst,
bevat een historische index die aangeeft hoe het tot een bepaalde epoche toebehoort, alsook
dat de volledige leesbaarheid ervan pas tot uiting komt op een bepaald historisch moment”
(Agamben 2000, 145) – , denkt Didi-Huberman ditzelfde beeld voorbij of dwars doorheen
de historische constitutie van tijdperken:
In de terugtrekking uit de heerschappij en de glorie, in de kloof tussen verleden en
toekomst, moeten we dus zelf vuurvliegjes worden en zo weer een gemeenschap van
het verlangen formuleren, een gemeenschap van uitgezonden lichtvonkjes, van dansen
Krisis 2023, 43 (1)
189
ondanks alles, van gedachten om door te geven. Ja zeggen in de van lichtvonkjes we-
melende nacht, en geen genoegen nemen met het beschrijven van het nee van het licht
dat ons verblindt (Didi-Huberman 2022, 123).
Deze laatste stelling toont Didi-Hubermans bezwaar tegen Agambens denken als iets dat van-
uit een fundamenteel en intuïtief niveau vertrekt.
Binnen de wijsbegeerte is dit project van een filosofie van de hoop zeldzaam te noemen. Waar
het thema in de theologie onomstreden is, heeft de filosofie er om constitutionele redenen
meer moeite mee. Dat maakt Didi-Hubermans essay een welkome bijdrage, in het bijzonder
voor een tijdsgewricht van oorlog en klimaatcrises. Dat de eerste referenties voor deze bespre-
king literair, niet wijsgerig, waren, is niet toevallig en heeft alles te maken met de zeer inne-
mende stijl van de schrijver: alhoewel intellectueel alleszins uitdagend, gebeurt het filosofi-
sche lezen en denken hier binnen het register van de literatuur een aspect van Didi-Huber-
mans werk dat ook Pieter van Bogaert in zijn nawoord onderstreept. Wat dat betreft verdient
ook de vertaler een groot compliment.
References
Agamben, Giorgio. 2005. The Time That Remains: A commentary on the Letter to the Romans (translated by
Patricia Dailey). Stanford: Stanford University Press.
Didi-Huberman, Georges. 2022. Het Voortleven van de Vuurvliegjes (vertaling Ineke van der Burg), Amsterdam:
Octavo Publicaties.
Biography
Arthur Willemse doceert Rechtsfilosofie aan de Universiteiten van Maastricht en Hasselt en Politieke Filosofie
aan University College Maastricht. Zijn boek over Giorgio Agamben en Jaqcues Derrida verscheen in 2017. Zijn
huidige onderzoek richt zich op het gezag van de wet binnen de constellatie Derrida, Gillian Rose en Agamben.
Een tweede onderzoekslijn richt zich op Recht en Literatuur, waarin hij momenteel de invloed van Dostojevski
op Kafka en de vraag naar veroordeling en verlossing bij deze schrijvers onderzoekt. Een derde onderzoekslijn
bestudeert de verhouding tussen democratie en nihilisme in het hedendaags Westerse bestel.