1342021, issue 2
Voor Schinkel is dan ook niet de vrije markt het probleem, die heeft namelijk
nooit bestaan. Nee, de ‘macht’ is het probleem. Zoals Schinkel zelf zegt: “achter alles
wat ‘markt’ heet, staat de macht, en uiteindelijk het geweld” (ibid., 225). Het zijn dus
niet de globale markten die invloed uitoefenen op overheden of andere pogingen tot
democratisch zelfbestuur, die daar dus niet in de ban van zijn geraakt, maar andersom.
Andermaal volgt Schinkel hier Adorno en Horkheimer, de vrije markt en de burger-
maatschappij in zijn algemeen zijn slechts werktuigen van staten, wiens rol tegelijkertijd
beperkt is tot borg staan voor de metriek: zoals er in de 19de eeuw nog ergens in een
Franse kluis een platina staaf lag die de meter garandeerde. Hoewel Schinkel daarmee
terecht wijst op de ideologische dimensie van het kapitalisme, dat het geen natuurlijk
fenomeen is, verdwijnt een belangrijk inzicht. Namelijk, het idee dat bestuursvormen
via instituties van de staat, behorende tot de parlementaire democratie, pogingen zijn
tot collectief zelfbestuur, maar tegelijkertijd, op het moment dat het strijdveld daar
gelokaliseerd wordt, onder constante spanningen staan precies vanuit de ‘instrumen-
tele wereld’ in habermasiaanse zin. Spanningen die inherent zijn aan de democratie
als poging antagonistische krachten op enigerlei wijze te situeren en mediëren, zodat
zelfbestuur überhaupt mogelijk wordt. Hoogmoed echter, vanuit Schinkels perspectief,
want dat vereist ogenschijnlijk het soort scheiden en berekenen dat intervenieert in
het leven. Operaties die alleen aan het leven zelf, gelezen door een omkering van een
spinozistische formule, ofwel alleen aan God zijn besteed. Natura sive Deus.
Om het probleem in de termen van Theorie van de kraal te bespreken, fascisme,
kapitalisme en neoliberalisme, zijn precies het soort ‘vrije woekeringen’ dat Schinkel
theoretisch gezien interessant vindt. De consequentie ervan echter is dat wanneer wij
vrije woekeringen op zijn beloop laten gaan, deze bijna altijd parasiterend of verstik-
kend werken op andere woekeringen. Snel vermenigvuldigende woekeringen (zoals
onkruid, of voor dierlijke organismen: kanker) nemen de ruimte, zuurstof en energie
van de woekeringen eromheen in. Een pleidooi voor vrije woekering is daarmee niet
voldoende, een pleidooi voor een gelijke, eerlijke, of gemeenschappelijke woekering
is meer op zijn plaats. Maar, hoe zo’n woekeringsvorm te realiseren als niet via een
bepaalde vorm van democratische politiek die op het niveau van een orde werkt?
Schinkel zelf neemt ook zo’n (super)positie in, met als nieuw ordeningsprincipe: woe-
keringen mogen niet ten koste gaan van andere woekeringen.
Deze impasse wordt duidelijk in het laatste hoofdstuk van De hamsteraar, waarin
Schinkel van leer trekt tegen het RIVM en het OMT speciek. Hij verwijt hen zich in
te laten met calculaties over leven, elke ingecalculeerde dode is er één te veel. Daarmee
toont Schinkel zich andermaal protestants-kantiaans: het leven is te kostbaar om mee
te rekenen. Toch wordt dit betoog problematisch als Schinkel besluiten over het open
houden dan wel ondersteunen van specieke sectoren of instituties bekritiseert. Kritiek
op de te grote invloed van het economisch belang is terecht, de nationale luchtvaart-
maatschappij kreeg bovenmatig veel steun, maar om vervolgens in naam van speciek
leven — aan te duiden als naakt leven in de termen van Agamben — te betogen dat er
geen enkele dode mocht worden ingecalculeerd laat vervolgens andere aspecten van dat
leven, van de kwaliteit van het leven, buiten beschouwing. Schinkel noemt daarbij de
mogelijke heropening van de scholen, bij uitstek een politiek besluit, waar het RIVM