2021, issue 2
Democracy Beyond the Human
Jamie van der Klaauw
Fascism, Capitalism, Logistics, Biopolitics,
Democracy, Pandemic, Sociology
This work is licensed under a Creative Commons
Attribution 4.0 License International License (CC
BY 4.0). © 2021 The author(s).
Licence
Krisis 41 (2): 127-137.
Review of
Schinkel, Willem en Rogier van Reekum. 2019
Theorie van de kraal: kapitaal-ras-fascisme. Amsterdam:
Boom uitgevers.
Schinkel, Willem. 2020. De hamsteraar: kritiek van het
logistiek kapitalisme. Amsterdam: Boom uitgevers.
Schinkel, Willem. 2021 Pandemocratie. Amsterdam:
Editie Leesmagazijn.
DOI
Keywords
10.21827/krisis.41.2.37817
1272021, issue 2
Democracy Beyond the Human
Jamie van der Klaauw
Willem Schinkel, als socioloog verbonden aan de Erasmus School of Social and
Behavorial Sciences, is een zeer productief schrijver. De laatste jaren schrijft hij sneller
dan ik kan lezen, of eigenlijk sneller dan ik zijn boeken verwerken kan. Hoofdzakelijk
keert Schinkel zich tegen de bestaande laatkapitalistische (neo)liberale orde. Orde is bij
uitstek een sociologisch onderwerp, en ook zijn antikapitalistische gedachtegoed is te
situeren in de Marxistische/sociologische traditie, dit alles doorspekt met dekoloniale
en antiracistische inzichten van denkers uit verschillende tradities. Een academicus met
een activistische inborst die zich de laatste tijd meer en meer roert ook binnen die
bestaande orde. Bijvoorbeeld door middel van zijn bijdragen aan politieke nieuwko-
mer BIJ1. Zo’n liminale positie neemt hij vaker in. Waar hij zich in Theorie van de
kraal (2019) nog keert tegen het doelloze concurreren van academici die maar willen
voldoen aan de publicatiedruk (het publish or perish), zo publiceert hij sindsdien zelf in
moordend tempo. Schinkel wil met zijn werk vooral een knuppel in het hoenderhok
gooien om ons allen zo te confronteren met de spanningen en tegenstellingen die
spelen in de samenleving en die maar al te vaak bedekt worden met de mantel der
geleerdheid en beschaving. Uit de vele woekeringen van het leven ontwaart Schinkel
een woekering die zich opwerpt als iets ánders, als orde. Vanuit die positie claimt het
andere woekeringen te kunnen beoordelen, hun plaats te wijzen. Of problematischer: te
kunnen beknellen en zelfs verstikken. Maar, hoe verhoudt Schinkels theoretische keer
tegen de orde zich tot zijn eigen politiek? Wat blijft er dan nog over van de democratie?
Willen we een antwoord formuleren op de bovenstaande vragen, is het eerst
noodzakelijk om de theoretische basis waarop Schinkels programma steunt te explicite-
ren en nader te beschouwen. En waar beter te beginnen dan in het boek dat de laatste
jaren het theoretische zware werk doet voor Schinkel, een coproductie met collega-
socioloog Rogier van Reekum: Theorie van de kraal. In dit werk worden de begrippen
woekering, als aanduiding voor het vrije leven, en kraal, de aan orde gelieerde term
voor de ruimte die aan leven wordt gelaten, geïntroduceerd. Centraal staat de spanning
tussen de begrippen en hoe deze tot uiting komt in hoofdzakelijk de domeinen van
de politiek, economie en ecologie. Voordat Schinkel en Van Reekum dit begrippenpaar
inzet in dienst van de analyse daarvan en kritiek van de huidige orde, wordt de toon in
het boek meteen gezet door een zogenoemd nulde hoofdstuk. Een herkenbare toon
voor wie Deleuze & Guattari’s Mille Plateaux (1980) heeft gelezen, maar een sprekende
toepassing niettemin. Het nulde hoofdstuk houdt zich bezig met het onderwerp in de
redekundige zin, en dan speciek: het wij. Dat ‘smerige woordje’, aldus Schinkel en
Van Reekum (2019, 7) doet hier dienst als beginpunt voor een kritiek op kantiaanse
leest geschoeid met een benjaminiaanse twist. Het expliciteert en problematiseert het
‘wij’ dat impliciet vervlochten is in het verhaal dat wij over onszelf vertellen. Wij is
namelijk geen neutraal woord, maar een politieke daad, een woord dat verdoezelt en
wordt verdoezeld. Een mogelijkheidsvoorwaarde voor de politieke operatie waarlangs
het geweld in de samenleving wordt verhuld en het gewelddadige van de samenleving
wordt goedgepraat. Allemaal in naam van een wij dat inclusief klinkt, maar vooral dient
1282021, issue 2
als het beginpunt van een onderscheid tussen wij en zij. Een ‘wij’ dat hoofdzakelijk
buitensluit.
Dit is naast een aantijging tegen de bestaande orde, waarin het ‘democrati-
sche’ wij dienstdoet als legitimering van geweld, ook een ontologische conditie. Taal
is ons medium en die mediatie is onontkoombaar. Sinds de val uit het paradijs — wat
Schinkel het meest uitgebreid beschrijft in zijn later gepubliceerde proefschrift Aspects
of Violence beschikken wij niet langer over de onmiddellijke toegang tot de natuur
der dingen (2010, 88-90). Taal is daarmee innig verbonden met verschil, met goed
en kwaad, maar ook een performatieve daad, het medium waardoor goed en kwaad
gerealiseerd worden. Geweld moeten we dan ook niet strikt opvatten in de fysieke zin
dat is hoe de staat geweld denieert —, maar in verhulling, in het benoemen van en
het onderscheiden tussen — klassieke operaties van zowel de sociologie als de losoe.
Hier openbaart zich de spanning in het werk van Schinkel in zijn meest abstracte vorm.
Want, enerzijds zijn dit soort operaties voor de mens per denitie zondig, bij gebrek
aan directe toegang tot de dingen zijn wij verdoemt tot het in het leven roepen van (re)
presentaties van dingen. Anderzijds poogt Schinkel de verdoezelende gewelddadigheid
van het hedendaags taalgebruik als historisch gegroeid onrecht te vatten.
Kortom, woorden doen ertoe, volgens Schinkel. Aecten van taal, van taalge-
bruik, staan centraal in het werk van Schinkel niet alleen vanwege de mogelijke verhul-
lingsoperaties die ermee gepleegd kunnen worden, nee, woorden, zinnen, spreken, het
zijn daden op zich. Die vervolgens hun weerklank en eecten hebben op de organisatie
van het leven. De taal, als strijdtoneel, als situering van geweld, is dus niet slechts zondig.
Het kan gebruikt worden om nieuwe aecten in te brengen en oude vastgeroeste
connotaties weer los te weken. Dit komt naar voren in Schinkels paradoxale verhouding
tot politieke correctheid. Waar Schinkel in 2007, rondom de publicatie van Sociale hypo-
chondrie, zijn werk nog promoot met een pleidooi voor politiek incorrect denken1, vóór
het benoemen van de verhullingsoperaties van de (neo)liberale orde, is hij de laatste
jaren juist bekend geworden om zijn pleidooi voor politieke correctheid, of eerder voor
de verwerping van de tegenwerping van politieke correctheid. Deze keer moet worden
gelezen als een herpositionering ten overstaan van een veranderende wereld. In de
bijna vijftien jaar sinds Sociale hypochondrie heeft het politieke strijdtoneel namelijk een
inversie ondergaan. Probeerde de bestaande orde in eerste instantie nog met woorden
te verhullen, nu probeert ze met woorden te benoemen, de keerzijde van dezelfde
operaties. Schinkels eerdere tactiek, om in naam van vrijheid en waarheid durven te
benoemen, is daarmee gecoöpteerd in dienst van de bestaande orde.
Deze herpositionering werkt specieke theoretische overwegingen op. Wat
betekent dit voor de hegemoniale positie van het politiek correcte en voor de kracht
van de woorden zelf? Taal op zich werkt ordenend. En politieke correctheid, evenals de
aantijging ervan, zijn altijd zowel operaties van verhulling en openbaring. Wat maakt
deze paradox dan (tijdelijk) ondergeschikt aan de politiek-strategische keuze één beider
zijden te benadrukken? Ofwel wat maakt het één eigen, een woekering van het leven,
en het ander oneigenlijk, kraal in naam van de bestaande orde?
1292021, issue 2
Fascisme: mens, kapitaal, aarde
Het antwoord op die vraag heeft een lososch en een politiek component. Het lo-
sosche component betreft het onderscheid tussen de proliferatie van het leven en
de beknotting ervan, tussen een bijdrage aan de verscheidenheid van levensvormen,
levensvatbare vormen, en de inperking van levensvormen in naam van een specieke
levensvorm, in naam van een orde. Sterker nog, is er één rode draad door het werk van
Schinkel te vinden dan is het wel dat precies orde zelf problematisch is. In Sociale hypo-
chondrie heeft dit nog voornamelijk betrekking op de sociologie in haar poging van wat
in feite een uïde massa is een oneigenlijk geheel te maken door middel van benoemen
en onderscheiden, via het gebruik van het woord maatschappij en het oordeel wie
daar wel of niet deel van uitmaakt of mag uitmaken. Welk bevolkingselement heimlich
is en welke dan wel via integratie dient te worden opgenomen, dan wel via uitzetting
moet worden verwijderd — voor Schinkel innig verbonden met de poging politiek te
bedrijven op het niveau van het maatschappelijk lichaam. Is dit in Sociale hypochondrie
nog in koelbloedige analyse gesteld, wordt dit vooral vanaf Theorie van de kraal een
kwestie van aect en inzet van een politieke strijd, het tweede component. Een strijd
die zich afspeelt in de taal en de aecten, maar waarvan de inzet juist de weerklank
van die taal en aecten in het sociale leven behelst: de materiële condities, politieke
hiërarchieën en sociale systemen. Door het leven in de bestaande orde te benoemen
als kraal, een omsloten ruimte voor vee, wordt onze verbeelding aangesproken om die
systemen en hiërarchieën weer te expliciteren. De kraal is het gebied dat de orde aan
ons toelaat. Niet langer als vrije ruimte voor het leven, door Schinkel en Van Reekum
woekeringen genoemd, maar als oneigenlijke toe-eigening daarvan (2019, 11). Orde is
een woekering die zichzelf niet meer herkent als woekering, maar als iets dat daarbo-
venuit komt en zich het recht toe-eigent om andere woekeringen te remmen in hun
groei, te beknellen, of zelfs te verstikken. Overigens bedoelt Schinkel ons hier niets
nieuws mee te vertellen, wij kennen het namelijk allemaal al onder de noemer fascisme.
Fascisme ligt binnen de theorie van de kraal ten grondslag aan de verhul-
lingsoperaties van het (neo)liberalisme. Niet slechts het fascisme als politieke beweging,
of zelfs het fascisme dat Schinkel zelf veelvuldig aanhaalt in de woorden van Benjamin:
mobilisatie zonder verandering van de productieverhoudingen. Nee, eerder het fascisme
dat Foucault besprak in het voorwoord van Deleuze & Guattari’s L’anti-Oedipe (1972):
het fascisme dat in ons allen schuilgaat, waardoor wij verlangen naar datgene wat ons
onderdrukt en exploiteert. Dit wordt over drie schijven behandeld, elk via een eigen
hoofdstuk en elk symbool voor aspecten die Schinkel consistent terug laat komen in
zijn werken: politiek, economie en ecologie.
Het eerste hoofdstuk in die driedeling is ‘Randmensen’, dat een combinatie is
van een ‘kritiek’ op klassiek politiek denken, speciek liberalisme en zijn wortels in het
denken over de ‘natuurstaat’ en het sociaal contract dat ons moet leiden naar bescha-
ving. Randmensen zijn namelijk niet mensen aan de rand van de samenleving, maar
mensen die vinden dat ze zelf een rand hebben, een individueel contour. Neoliberale
subjecten die randen, contouren, of scherpe grenzen waarderen en ambiëren op indivi-
dueel en maatschappelijk niveau. Dit gaat langs verschillende aspecten van kolonisatie,
marginalisatie, identiteit, om uit te komen op een enkele tweespalt: waar een bepaald
1302021, issue 2
liberaal-fascisme — verpersoonlijkt in de witte man — vanuit haat vertrekt en op haat
uit is, zoeken Schinkel en Van Reekum zijn tegenstelling niet in vrijheid (dat is niet
de tegenhanger van haat) maar in vreugde en vooral liefde. Kritiek schreef ik zojuist
tussen aanhalingstekens omdat Schinkel en Van Reekum dit expliciet afwijzen. Kritiek
is namelijk verankerd in een dialoog van de bestaande orde, moet zich altijd al daartegen
verhouden, en dat is nu juist precies niet waar Schinkel en Van Reekum op uit zijn.
Maar, als het niet kritiek is, wat is het dan nog wel? Zoals we zullen zien, geen politiek
meer, maar theologie.
Het volgende hoofdstuk, schulden, verplaatst het speelveld naar de economie.
Theoretisch het sterkste hoofdstuk waar ook de basis wordt gelegd voor het latere De
hamsteraar (2020) en ook doorklinkt in Pandemocratie (2021). Dit hoofdstuk van Theorie
van de kraal zit vol van interessante observaties en pakkende karakteriseringen daarvan.
Bijvoorbeeld over de politieke aard van het economisch ‘boekhouden’, een langlopende
lijn in Schinkels werk, van hoe de economische dimensie door de hele maatschappij
gedrongen is en daarmee niet alleen mensen op waarde schat, maar tegelijk ook tot
die waarde verdoemt: “[…] de schuld is zowel een indicatie van wat we waard zijn als
ons verdiende loon. Bewijs en straf ineen” (Schinkel en Van Reekum 2019, 117). Dat
boekhouden is dus het systeem dat bepaalt wat waar in de samenleving staat, de econo-
mie heeft, in de Europese context, de rol van de Bijbel overgenomen. Niet langer lees
je de Bijbel om je plaats in de wereld te kennen, zoals het beroemde citaat van Hegel
luidt, maar je bankafschrift, de balans van je rekening. Economische schuld is daarmee
ook een soort ‘originele zonde’, aldus Schinkel, de verrekening waar het leven in dienst
van gaat staan. En dit heeft een tekenende terugslag op het voorgaande hoofdstuk:
migratie is een nooit te vereenen schuld. De migrant staat namelijk in het rood bij de
samenleving waar naartoe gemigreerd is, maar hoewel deze morele schuld economische
aossing vereist, kan hij nooit helemaal worden afgelost. Ten slotte is de mogelijkheids-
voorwaarde van dit alles, van het hele economische systeem, en daarmee het begrip dat
het zwaarste werk verricht: schaarste. Een begrip waarop ik zal terugkomen aangezien
het een sleutelbegrip is in niet alleen Theorie van de kraal, maar meer nog in De hamste-
raar en ook in Pandemocratie. Schaarste is precies het type (kunstmatige) woekering dat
zichzelf als (natuurlijke) orde presenteert. Schaarste is namelijk geen ontologisch feit,
maar het eect van verdeling.
De derde en laatste schijf in Theorie van de kraal is ‘Aarde’: een hoofdstuk over
de menselijke verhouding tot de (natuurlijke) wereld. Problematiseren Schinkel en Van
Reekum het idee van de verloren natuurstaat nog in het eerste hoofdstuk, opent dit
hoofdstuk met een theologische conceptie van de aarde als verloren natuurstaat: “Er is
geen weg terug naar de aarde. Aarde is de permanente en wilde productie van verschil.
Aarde is woekering, wordende aanwas van Geschiedenis. Voor zover wij woekeren,
zijn wij aardlingen. En voor zover we ordenen, zijn we eenlingen” (Schinkel en Van
Reekum 2019, 163). Om hier vervolgens aan toe te voegen: “Maar als eenlingen zijn
we altijd al aardlingen, want in weerwil van de hallucinaties van de orde, is ordenen
een modaliteit van woekeren” (ibid.). Een poging dus om de mens te ontdoen van
zijn illusies, van zijn oneigenlijke vervreemding. Maar, hier botst Schinkels marxisme
met het ontologisch feit van die vervreemding als immanente mogelijkheid van de
1312021, issue 2
‘menselijke natuur’. Juist Schinkel doet ook aan (lososche) vervreemding, zoals we
zullen zien bij De hamsteraar. Juist ook Schinkel heeft een vorm van orde voor ogen. En
juist ook woekeren is verstikken, beknellen en ruimte innemen.
Maar, voor ik daar verder op inga, nog een laatste hoofdstuk uit Theorie van de
kraal. Wellicht de meest bijzondere, maar tegelijk een logische theoretische uitkomst van
Schinkel en Van Reekums houding. Namelijk, een keer naar het abstracte en protestants
aandoende idee van ‘pure liefde’. Deze ‘liefde’ is puur abstract omdat het alleen in deze
vorm geweldloos gemaakt kan worden. Schinkel en Van Reekum verzanden in de klas-
sieke problematiek van theoretische schoonheid en (on)toepasbaarheid die al sinds Kant
wordt besproken. Theoretisch schoon omdat, inderdaad, vuur met vuur bestrijden niet
werkt, de enige manier om de vicieuze cirkel van het haat en geweld te doorbreken, is
liefde en geweldloosheid. Maar, ontoepasbaar, want hoewel we het hier theoretisch over
eens kunnen zijn, heeft dit praktisch geen uiting. Niet slechts omdat, zoals Schinkel en
Van Reekum zelf zeggen, wij nog niet weten hoe te leven, maar ook omdat de praktijk
nooit pure theorie is. De weg naar de hel is geplaveid met goede bedoelingen en een
oproep tot liefde is slechts de ideologische bevestiging in naam waarvan alles altijd al
wordt gedaan — ook het fascistische, ook het slechte.
Logistiek kapitalisme en de hamsteraar
Eindigt Theorie van de kraal in 2019 nog in de impasse van de abstractie, begint met
het in 2020 verschenen De hamsteraar Schinkels poging om dit theoretisch raamwerk
desalniettemin direct toe te passen op de hedendaagse samenleving, weer langs de
schijven van politiek, economie en ecologie, ditmaal gespecieerd naar de politieke
economie in tijden van een biologisch-ecologische crisis. Centraal in dit publiekswerk
staat de guur van de hamsteraar, wat ten opzichte van de liberaal-kapitalistische orde
een karikaturale uiting is van hoe de burger altijd al wordt gezien: “iemand die par-
ticipeert door naar willekeur en uit vermeend eigenbelang zich op geïndividueerde
manier een leven bijeen te kopen” (2020, 21). Schinkels punt is duidelijk, hamsteren is
in de huidige context een probleem, de vraag die hij opwerpt: voor wie is het nu precies
een probleem en waarom?
Hamsteren kan uiteindelijk niet beoordeeld worden langs de meetlat van soli-
dariteit, want het consumentisme waar het hamsteren een uitwas van is, is bij uitstek
“die vorm van subjectiviteit die zich op geen enkele manier nog via solidariteit vorm-
geeft” (ibid., 41). Schinkel betoogt dat er een hypocrisie in het verwijt van ‘hamsteraar’
ligt, namelijk de hamsteraar doet precies wat hem verteld is te doen: zich veilig kopen
als consument. Hier verbindt Schinkel een krachtige boodschap aan: “die moraliserende
kritiek op het hamsteren is precies daarom verdacht. Want het is een kritiek die gericht
is op consolidatie van kapitaalaccumulatie door die subjecten tot de orde te roepen die,
paradoxaal genoeg, precies doordat ze de perfectste belichaming van het kapitalistisch
subject zijn, zand in de wielen van de logistieke productie- en consumptiemachine
gooien” (ibid., 42). Hoewel Schinkel terecht de hamsteraar opvoert als ‘vlek’ op het
blazoen van logistiek kapitalisme, had dit betoog sterker geweest als het expliciteerde
hoe consistent het tegelijkertijd ook is. In het neoliberalisme is het morele appel altijd
in dienst van de markt, die dienstbare rol verschuift dus in de tijd en de omstandigheden
1322021, issue 2
naarmate de markt dat vereist. Het kopen van Mark Rutte — “Koop die auto!”van
2013 is niet hetzelfde als het ‘leegkopen van winkels’ in 2020. Juist omdat de hamsteraar
niet de perfecte belichaming is van het kapitalistisch subject, juist omdat de hamsteraar
de informele regels van het spel niet helemaal begrijpt, legt hij dat systeem bloot.
De boodschap van Schinkel is interessant, als een soort apologie van de hamsteraar.
Hoewel niet een echte apologie, want hamsteren is altijd reactionair, in dienst van het
oude systeem, van de oude spelregels. Moraliseren is echter niet het devies, juist omdat
de hamsteraar het eigenlijk doelwit openbaar maakt: de just-in-time economie (ibid.,
43). Het doel van het boek is dan ook: een bijdrage leveren aan een analyse van de
mogelijkheidsvoorwaarde van het logistiek kapitalisme op grond van de manier waarop
de productie en distributie van levens-middelen in de breedste zin van het woord
georganiseerd worden, in een enkel woord gevat als: biologistiek (ibid., 43; 50).
Die hamsteraar wordt in het tweede en wellicht ‘grappigste’ hoofdstuk in een
tour de force van taalkundig-cultureel onderzoek naar de ‘hamster’ geduid. In een
aaneenschakeling van beelden over mens en dier legt Schinkel ons haarjn uit hoe het
dierlijke als irrationeel problematisch tegenover het rationele menselijke wordt gezet.
Zo ook de guur van de hamster, die transformatieve tegenstrijdigheid kent. Hoewel
de hamster al lang bekendstaat als een lieijk huisdier, is het beeld dat in een ham-
steraar nog doorechoot die van de ‘korenwolf of eerder de ‘wolf ’, die gierigaard die
uit eigen belang voorraden aanlegt en daarmee anderen het leven onmogelijk maakt.
Tegenstrijdig echter is de tijdloosheid waarmee deze beelden worden verbonden. Als
dit universele operaties zijn, wat helpt het dan nog om de onderliggende instituties in
dienst van kapitalisme aan te pakken? De historisch-ontologische conclusie van Marx,
dat met de opkomst van de moderne bourgeoisie de klassenstrijd als principe van de
geschiedenis kenbaar wordt, wordt hier ogenschijnlijk oppervlakkig gesteld, maar niet
in zijn volledigheid doordacht.
Vervolgens komen we aan bij de hoofdmoot van het werk. Dit derde hoofdstuk
borduurt voort op het principiële idee van Theorie van de kraal, namelijk dat in naam van
de meritocratie een articiële schaarste is gecreëerd die dienstdoet als ultieme drijfveer
voor het zogenaamde ‘rennen’ — ofwel concurreren — in de kraal. Want, wat is de rol
van de guur van de hamster in dit alles? In de woorden van Schinkel: “Hamsteren
leidt wellicht tot tekorten aan bepaalde waren op sommige plaatsen en op sommige
momenten, maar met de creatie van schaarste, zou ik hier duidelijk willen maken, heeft
het niets te maken. Het hamsteren kan veroordeeld worden omdat het levens-midde-
len schaars maakt, maar in wezen wijst het hamsteren ons op het dieperliggende feit
dat ‘schaarste’ altijd een sociaal geproduceerd gegeven is” (ibid., 119). Overigens geen
origineel punt, Hans Achterhuis betoogde in 1988 nog iets soortgelijks met zijn Het
Rijk van de Schaarste. Maar de hamsteraar toont ons nogmaals aan dat schaarste niet het
uitgangspunt van de economie is, maar juist een eect. Het gevolg van de specieke
indeling van de economie zoals die in het logistiek kapitalisme is vormgegeven. Kritiek
die ook al door Horkheimer en Adorno is geformuleerd: kapitalisme is burgerlijke
berekendheid, reductie tot abstracte kwantiteiten.
In hoofdstuk vier wordt hier verder op ingegaan, onder de noemers
just-in-time-kapitalisme, of ook wel logistiek kapitalisme. Het probleem van onze
1332021, issue 2
huidige economische situatie is namelijk niet slechts het kapitalisme in de zin van
nancialisering van meerwaarde en het kenmerkende gegoochel van geldcirculatie
door banken, investeringsmaatschappijen, etc. maar ook en vooral de logistiek die
achter de geglobaliseerde toevoerlijnen schuilt. Deze analyse is tegelijk een kracht en
een zwakte in het betoog van Schinkel. Het is namelijk performatief, middels zijn
benaming van logistiek kapitalisme probeert Schinkel zowel onze situatie te duiden als
een construct in het leven te roepen dat een bepaalde coherentie moet verlenen aan
wat anderzijds wellicht losse aspecten zijn. Zo schakelt het betoog tussen verschillend
ietwat fragmentarische kritiek als de klassieke marxistische op automatisering, waarbij
een problematische vorm van vervreemding optreedt, tot een meer immanente kritiek
dat just-in-time logistiek eigenlijk niet echt just-in-time is, dat het niet echt eciënt
is omdat het slechts de voorraden die nog kenmerkend waren voor het Fordistisch
kapitalisme naar ‘achteren’ duwt, onzichtbaar maakt voor de consument. Hier wordt
de verbinding met het hamsteren gemaakt, omdat nu juist aan de zichtbare kant van
de ‘supply chain’ bij de ‘handelaren’ (zoals Schinkel ze dubbelzinnig duidt) het beeld
wordt opgeworpen van een schaarste die eigenlijk geen schaarste is. Een schaarste die
altijd al articieel was en in dienst is van de circulatie van geld, goederen, mensen, et
cetera. Deze analyse en het daarmee innig verweven pleidooi kan niet afgedaan worden
als een simpele terugkeer naar fordistische voorraden. Hoewel Schinkel enigszins ver-
wijtend wijst naar het gebrek aan voorraden in de zorg tijdens de corona-pandemie
maakt het vooral pijnlijk duidelijk hoe diep het logistiek kapitalisme ons bestaan heeft
gepenetreerd (ibid., 119).
Politiek spel of theoretische gevolgtrekking?
Schinkels poging is wat zijn doeleinde betreft noemenswaardig. Niet alleen is de ham-
steraar als guur, zoals Schinkel het zegt, een vervreemdend aect, een moment waarin
wij ons niet helemaal één voelen met de just-in-time-organisatie van onze maatschappij,
maar ook is deze guur op zich niet veel kwalijk te nemen. Zonder de hamsteraar te
bagatelliseren werpt Schinkel zich op tegen de burgerlijke reex de hamsteraar voor
‘idioot’ uit te maken, of erger: parasiet. Niet de hamsteraar, die uit gevoelde noodzaak
een eigen voorraad aanlegt is parasitair, nee, de architecten van het systeem, de eigenaren
van de globale ketens, middels hun articiële schaarste en zogenaamd noodzakelijke
ordening, zijn de echte parasieten. Schinkels betoog moet dan ook zo gelezen worden,
als een verschuiving van de aandacht naar deze vaak in het narratief van de hamsteraar
buiten schot gebleven guren. Hoewel dit werkt in een positionele strijd om aandacht,
is het theoretisch lastiger vol te houden. Acceptatie van het begrip schaarste leidt volgens
Schinkel tot een acceptatie van het historisch gegroeide systeem zoals deze is. Tegelijkertijd
is dit ogenschijnlijk in strijd met het idee dat niet alleen bepaalde natuurlijke bronnen
eindig zijn, maar ook dat het menselijke begrensd is. ‘Begrensd’ in zijn onvolledigheid,
zoals ook in de Theorie van de kraal wordt benadrukt. Dit ontkent namelijk niet het pro-
bleem van de menselijke en natuurlijke eindigheid, wat zou neerkomen op een klassiek
modernistisch betoog, maar situeert het probleem juist op zo’n manier dat het niet
onterecht ten koste gaat van een deel van de mens of van het leven in het algemeen. Net
zoals schaarste geen beginpositie, maar resultante is, zo ook overvloed.
1342021, issue 2
Voor Schinkel is dan ook niet de vrije markt het probleem, die heeft namelijk
nooit bestaan. Nee, de ‘macht’ is het probleem. Zoals Schinkel zelf zegt: “achter alles
wat ‘markt’ heet, staat de macht, en uiteindelijk het geweld” (ibid., 225). Het zijn dus
niet de globale markten die invloed uitoefenen op overheden of andere pogingen tot
democratisch zelfbestuur, die daar dus niet in de ban van zijn geraakt, maar andersom.
Andermaal volgt Schinkel hier Adorno en Horkheimer, de vrije markt en de burger-
maatschappij in zijn algemeen zijn slechts werktuigen van staten, wiens rol tegelijkertijd
beperkt is tot borg staan voor de metriek: zoals er in de 19de eeuw nog ergens in een
Franse kluis een platina staaf lag die de meter garandeerde. Hoewel Schinkel daarmee
terecht wijst op de ideologische dimensie van het kapitalisme, dat het geen natuurlijk
fenomeen is, verdwijnt een belangrijk inzicht. Namelijk, het idee dat bestuursvormen
via instituties van de staat, behorende tot de parlementaire democratie, pogingen zijn
tot collectief zelfbestuur, maar tegelijkertijd, op het moment dat het strijdveld daar
gelokaliseerd wordt, onder constante spanningen staan precies vanuit de ‘instrumen-
tele wereld’ in habermasiaanse zin. Spanningen die inherent zijn aan de democratie
als poging antagonistische krachten op enigerlei wijze te situeren en mediëren, zodat
zelfbestuur überhaupt mogelijk wordt. Hoogmoed echter, vanuit Schinkels perspectief,
want dat vereist ogenschijnlijk het soort scheiden en berekenen dat intervenieert in
het leven. Operaties die alleen aan het leven zelf, gelezen door een omkering van een
spinozistische formule, ofwel alleen aan God zijn besteed. Natura sive Deus.
Om het probleem in de termen van Theorie van de kraal te bespreken, fascisme,
kapitalisme en neoliberalisme, zijn precies het soort ‘vrije woekeringen’ dat Schinkel
theoretisch gezien interessant vindt. De consequentie ervan echter is dat wanneer wij
vrije woekeringen op zijn beloop laten gaan, deze bijna altijd parasiterend of verstik-
kend werken op andere woekeringen. Snel vermenigvuldigende woekeringen (zoals
onkruid, of voor dierlijke organismen: kanker) nemen de ruimte, zuurstof en energie
van de woekeringen eromheen in. Een pleidooi voor vrije woekering is daarmee niet
voldoende, een pleidooi voor een gelijke, eerlijke, of gemeenschappelijke woekering
is meer op zijn plaats. Maar, hoe zo’n woekeringsvorm te realiseren als niet via een
bepaalde vorm van democratische politiek die op het niveau van een orde werkt?
Schinkel zelf neemt ook zo’n (super)positie in, met als nieuw ordeningsprincipe: woe-
keringen mogen niet ten koste gaan van andere woekeringen.
Deze impasse wordt duidelijk in het laatste hoofdstuk van De hamsteraar, waarin
Schinkel van leer trekt tegen het RIVM en het OMT speciek. Hij verwijt hen zich in
te laten met calculaties over leven, elke ingecalculeerde dode is er één te veel. Daarmee
toont Schinkel zich andermaal protestants-kantiaans: het leven is te kostbaar om mee
te rekenen. Toch wordt dit betoog problematisch als Schinkel besluiten over het open
houden dan wel ondersteunen van specieke sectoren of instituties bekritiseert. Kritiek
op de te grote invloed van het economisch belang is terecht, de nationale luchtvaart-
maatschappij kreeg bovenmatig veel steun, maar om vervolgens in naam van speciek
leven — aan te duiden als naakt leven in de termen van Agamben — te betogen dat er
geen enkele dode mocht worden ingecalculeerd laat vervolgens andere aspecten van dat
leven, van de kwaliteit van het leven, buiten beschouwing. Schinkel noemt daarbij de
mogelijke heropening van de scholen, bij uitstek een politiek besluit, waar het RIVM
1352021, issue 2
en het OMT speciek overwegingen probeerden te maken hoe de kwaliteit van leven
van een grote groep jongeren niet permanent schade aan te richten, een onvermijdelijk
antagonistische overweging tussen verschillende levens – niet tussen leven en kapitaal.
Schinkel eindigt zijn Hamsteraar dan ook met een eigenaardige wende, een
bijna paternalistisch lijstje van richtpunten, een “tienpuntenlijstje dat we op toiletpapier
zouden kunnen schrijven, zoals op het keerpunt in de lm V for Vendetta (ibid., 244).
Wat volgt zijn tien ‘al bekende punten’ die ter herinnering worden ingebracht en tege-
lijk erg lijken op de zogenaamde nostalgie voor de sociale welvaartstaat die Schinkel
een paar bladzijden daarvoor nog afdoet. Op zich allen overtuigend, zoals bijvoor-
beeld: democratisering van productiemiddelen en communicatiemiddelen, garantie van
inkomen, groene energievoorziening, planning in plaats van prijsmechanismes in de
economie, etc. (welke hij overigens herhaalt in het laatste hoofdstuk van Pandemocratie).
Maar de bescheidenheid en abstractie van het lijstje, gekoppeld aan de nadruk op her-
haling, doen vermoeden dat het zware mediërende werk van de democratie, waarin
erkenning en overtuigingskracht tussen radicaal verschillende perspectieven centraal
staat, slechts vooruit wordt geschoven.
Naar de pandemocratie
Uiteindelijk is Schinkel met recht niet alleen socioloog, maar ook echt een losoof te
noemen. Precies omwille van wat hij zelf nu juist zo problematisch vindt: het kunnen
scheiden. Dat betekent niet alleen het onderscheid maken op hoog theoretisch niveau,
het op begrip kunnen brengen van de hedendaagse conditie van de mens. Maar, ook
juist als aectieve operatie, als vervreemding. Schinkel probeert ons te vervreemden
van de alledaagsheid van het onrecht veroorzaakt door de systemen die wij hebben
opgetogen om zelf om te gaan met die moderne conditie. We mogen daarin juist niet
al te erg met deze systemen samenvallen, maar moeten altijd een beetje vervreemd zijn
en daarmee vragen kunnen stellen bij wat vanzelfsprekend lijkt.
Maar, Schinkel lukt het niet om daar consistent in te zijn, waarop hij overigens
meteen zal antwoorden dat consistentie op zich helemaal geen doel is of kan zijn.
Sterker nog, het devies is eerder: wees hypocriet, spreek je uit tegen de praktijken waar
je zelf deel van uit maakt. Maar het soort inconsistentie hier is anders. Het theoretisch
model dat is opgetuigd staat ergens haaks op de meer ecologische, socialistische en
antiracistische leest waarop de inhoudelijke lijnen van zijn recente werk is geschoeid.
De vervreemding is namelijk niet alleen de preconditie van kritiek, maar op zich de
menselijke conditie, dat wat eigen is aan mensen, dat ze nooit echt samenvallen met
de zelf-opgetogen systemen of de natuur. Anders gezegd, orde is te ontmaskeren als
woekering, maar menselijke woekeringen zijn per denitie niet slechts woekeringen,
kennen ook altijd een dimensie van ‘orde’ de menselijke reectie, overweging, calcu-
latie, is altijd ingebed in zo’n woekering. Ook Schinkels programma is uiteindelijk een
woekering die zichzelf als orde op zal stellen, een orde die weliswaar meer ruimte laat
aan de pluriformiteit van leven, maar als het niet zelf weer slechts verstikkende blinde
wildgroei is om met de woorden van Slavoj Žižek te schermen, die een uitspraak
van Lynn Margulis op zijn kop zette: Moeder natuur is een wrede moeder — een orde
niettemin. Schinkel heeft daarin veel weg van een rousseauiaans romanticus, terug naar
1362021, issue 2
de ‘amour de soi’ voordat deze gecorrumpeerd werd door de maatschappij, speciek
het kapitalisme. En zelfs optimistischer over ‘consensus’ dan Habermas, want waar con-
sensus bij Habermas een mogelijkheid is die nog verwerkelijkt moet worden via het
zware werk in instituties en de pogingen een ander te begrijpen, is dat voor Schinkel
klaarblijkelijk iets dat vooral verschijnt als we er niet aan werken, als we niet proberen
te begrijpen, maar als we leven maar leven laten zijn en woekeringen laten woekeren.
Daarmee slaat Schinkels theoretische betoog de onderbouwing voor zijn praktische
programma compleet weg.
Tegelijk zal Schinkel zeggen dat zijn programma dit ook juist ingecalculeerd
heeft, dat het einde ervan niet door hem, maar door de democratie zal moeten worden
geschreven. Maar, hoe verhouden we ons dan tot de uitkomsten van het democratisch
proces als die ook weer onrecht gedeeltelijk verankeren als recht? Omdat Schinkel
voornamelijk in wat Hegel de negatieve vrijheid van het denken noemt blijft hangen,
is de tweede stap van elk denken, de ‘positivering’, ofwel dat elke begrenzing tegelijk
eigenlijk mogelijkheidsvoorwaarde is, bij Schinkel een oppervlakkige constatering.
Nergens wordt dit zo duidelijk als in zijn analyse van de natiestaat. Of de duiding
hoe de Europese Unie dit reproduceert. In een interview met Lex Bohlmeijer voor
De Correspondent vertrekt Schinkel voornamelijk vanuit het idee dat solidariteit wordt
begrensd, letterlijk, door de natiestaat en tegenwoordig door de Europese Unie.2 Met
alle gevolgen, alle verloren levens aan de Griekse kust van mensen die mee willen delen
in het veilige en welvarend leven dat Europa voor zijn burgers heeft opgetogen, van
dien. Kritiek op de huidige staatsvorm is meer dan terecht ook gegeven zijn historische
opkomst, die innig is verweven met de opkomst van nationalisme en kapitalisme, twee
van Schinkels belangrijkste theoretische doelwitten.
En passant noemt Schinkel echter een belangrijk aspect van die staat, namelijk
dat het zelf juist een poging of mogelijkheidsvoorwaarde tot solidariteit was. Waaraan ik
zou toevoegen: omdat er daarvoor nog veel minder solidariteit was, omdat solidariteit
geen natuurlijk gegeven is, maar geconstrueerd moet worden. Met de tot nu toe meest
grootschalige poging tot zo’n solidariteit, de natiestaat en in het verlengde de Europese
Unie, ontstonden ook de grootste praktijken van uitsluiting en de vooropplaatsing van
het eigen belang van het politiek subject als resultante van solidariteit. Anders gezegd,
ruimte voor de kritische boodschap van Schinkel is er zeker en terecht wijst Schinkel
ons op de mogelijkheid en de noodzaak van een grotere solidariteit, in lijn met de
internationale, in de geest van de oproep van Marx en Engels aan het eind van het
communistisch manifest, en zoals Schinkel ook in De hamsteraar oproept: een vereniging
aller hamsteraars (ibid., 255). Een constructie blijft het echter wel.
Vandaar ook de titel van zijn meest recent werk op het moment van schrijven,
Pandemocratie. Hierin neemt Schinkel eenzelfde houding aan tegenover de complot-
denker als tegenover de hamsteraar. Andermaal hebben ze gelijk dat er iets niet pluis
is aan de bestaande orde, maar hun antwoorden zijn fascistisch. Pandemocratie is niet
slechts een analyse van de democratie in pandemische tijden, waarin het biologistieke
rekenen omklapt in een necropolitiek, een politiek gekenmerkt door dood (laten gaan),
maar ook een oproep tot een democratie voor allen, een democratie die niet alleen de
buitengesloten mensen, maar al het leven includeert (2021, 17-18). Zoals Schinkel zegt:
1372021, issue 2
“de democratisering van alles (pan) en voor iedereen (demos)” (ibid., 256). Dit mondt
uit in een drievoudige ‘uitbreiding’ langs de domeinen die wij al terugzien in Theorie
van de kraal: 1. Naar rechtelozen en onderdrukten, 2. Naar collectieve vormen van
economische democratie, 3. Naar wat tot nu toe slechts bekend stond als ‘natuur’ (ibid.,
257). Een rizomatische weergave van inzichten van guren als Bruno Latour, Donna
Haraway, en Cedric Robinson. Maar, meer dan een opsomming van die inzichten
wordt het ook weer niet. Juist omdat dat programma van inzichten niet logischerwijs
volgt uit het theoretisch raamwerk dat Schinkel al sinds Sociale hypochondrie op probeert
te zetten.
Schinkel is een verrijking voor het Nederlandse publieke debat. Zijn moedige
pogingen om ondanks bedreigingen — Schinkel werd genoemd door Vizier op Links,
een van de Nederlandse alt-rightgroepen — perspectieven toe te voegen aan het debat
in naam van rechtvaardigheid rondom precies de drie hiervoor benoemde domeinen
politiek, economie en ecologie, is prijzenswaardig. Maar, de weg daarnaartoe is niet
overtuigend en kent een onvoorzien eect. In zijn theoretische zoektocht naar de
ultieme bevrijding onder het juk van de liberale orde vandaan en zijn programmatische
activisme die gedeeltelijk gestoeld is op precies dezelfde ideologische operaties, blijft
er weinig over van democratie. Want wat voor soort democratie is er nog bij Schinkel
als ons zelfbestuur eigenlijk alleen aan God zelf toevertrouwd is? Als elke poging
orde aan te brengen in Gods natuurlijke woekeringen per denitie fascistisch is? Een
onmenselijke democratie.
Schinkel, Willem. 2010.Aspects of Violence: A Critical
Theory. London: Palgrave Macmillan.
Schinkel, Willem en Rogier van Reekum.
2019.Theorie van de kraal: kapitaal-ras-fascisme.
Amsterdam: Boom uitgevers.
Schinkel, Willem. 2020. De hamsteraar: kritiek van het
logistiek kapitalisme. Amsterdam: Boom uitgevers.
Schinkel, Willem. 2021. Pandemocratie. Editie
Leesmagazijn.
Jamie van der Klaauw is promovendus ‘politieke
theorie en zijn geschiedenis’ aan de Erasmus School
of Philosophy. Zijn proefschrift gaat over (politieke)
representatie als mediatie, waarin hij probeert het
concept tot zijn radicale eindpunt te doordenken.
Daarnaast houdt hij zich bezig met sociale en
culturele filosofie. In 2021 verscheen van zijn hand
het artikel: “Conspiracy Theories as Superstition:
Today’s Mirror Image in Spinoza’s Tractatus
Theologico-Politicus.
Literatuurlijst
Notes
Biography
Zie bijvoorbeeld: https://bij1.org/speech-
willem-schinkel/
Zie voor het interview: https://www.felix-en-
sofie.nl/boeken/536/willem-schinkel--denken-in-
een-tijd-van-sociale-hypochondrie/
Zie voor het gesprek met Lex Bohlmeijer:
https://decorrespondent.nl/12188/welkom-in-de-
eeuw-van-de-necropolitiek-waar-bedrijven-en-
staat-over-lijken-gaan/859165661376-5b62f7fb
1
2
3